zaterdag

Net vuurwerk.

Just fireworks.

vrijdag

Thuis.

At home.

donderdag

De rode muizen.

The red mouse.

woensdag

Vinkeveense plassen.

Vinkeveense plassen.

dinsdag

Er is een kindeke...

There whas a little child.

maandag

Wat er overblijft.

What is left.

zondag

Kerstmarkt.

Christmas market.

zaterdag

vrijdag

Lokkertjes.

Inducements.

donderdag

Mini.

Mini.

Gespeeld met licht.

playing with light.

woensdag

Welke?

Wich?

dinsdag

maandag

De stad.

The city.

zondag

vrijdag

Kerstboom.

Christmas tree.

donderdag

Spelen.

Play.

woensdag

Bloesem in de herfst!?

Blossom in the autumn.

dinsdag

Paddestoelen.

Mushrooms.

maandag

Kerststukjes.

Christmas pieces.

zondag

zaterdag

vrijdag

donderdag

woensdag

Fruitschaal.

Fruit bowl.

dinsdag

Kussens.

Pillows.

maandag

Nachtvorstje.

Night frost.

zondag

Pietjes.

Pietjes.

zaterdag

vrijdag

Mmm.

Yummie.

donderdag

Ton sur ton.

tone on tone

woensdag

Gezamelijk.

together

dinsdag

Late bloempjes.

Last flowers.

maandag

zondag

Mooi uitgebloeid.

Nice overblown.

zaterdag

Uitgebloeid of uitlopend?

flowering or anticipation

vrijdag

Vinkeveen.

Vinkeveen.

donderdag

Calicarpa.

Calicarpa.

woensdag

Dauw.

Dew.

dinsdag

In de war?

Be confused.

maandag

Tuin.

Garden.

zondag

Varen.

Fern.

zaterdag

Stilleven.

Still life.

vrijdag

Naar de straat.


To the street.

donderdag

Zonlicht.

Sun light.

woensdag

School.

School.

dinsdag

Park.

Park.

maandag

Herfstkleuren.

Autumn colors.

zondag

Gras zaden.

Grass seeds.